De vondst van het dagboek
De dag na de arrestatie van de onderduikers liepen Miep Gies en Bep Voskuijl door de kamers in het Achterhuis. Ze zagen de dagboeken van Anne liggen en namen ze mee om voor haar te bewaren.
Nadat de acht onderduikers op 4 augustus 1944 waren gearresteerd, betraden helpers Miep Gies en Bep Voskuijl een dag later het Achterhuis. Miep Gies vertelde in een interview bij het televisieprogramma "Meridiaan" van 30 juni 1958 wat ze daar aantrof:
'En toen we daar binnenkwamen, de chaos, die was onbeschrijflijk. De borden stonden nog op tafel, op de grond lagen tijdschriften verspreid, boeken, kranten, en toen gingen we zoeken. Ja wat dat weet ik niet, maar we zochten iets. En op een gegeven ogenblik toen zag ik het puntje van een rood geruite dagboek. Ik zeg, kijk Elly [Bep], daar heb je het dagboek van Anne. Dat neem ik mee. We hebben dit meegenomen en zijn naar beneden gegaan. (...).'[1]
Miep Gies bewaarde het dagboek in haar bureaula. Toen het magazijnpersoneel het Achterhuis ging opruimen, vroeg Miep aan hen of ze als ze losse papieren tegenkwamen die aan haar wilde brengen. Zo werden er uiteindelijk nog meer pagina's van Annes dagboek gevonden en door Miep bewaard om aan Anne te geven mocht ze terugkomen.
Op 18 juli 1945 ontdekte Otto Frank dat zijn dochters waren overleden. Niet lang daarna gaf Miep aan Otto het dagboek van zijn dochter.[2]
De eerste uitgave van Het Achterhuis verscheen op 25 juni 1947.