Kamp Raguhn
Raguhn was een buitenkamp van het concentratiekamp Buchenwald waar Auguste van Pels gevangen zat en dwangarbeid moest verrichten.
Op 7 februari 1945 werd Auguste van Pels vanuit concentratiekamp Bergen-Belsen op transport gesteld voor tewerkstelling in Raguhn. Raguhn was een relatief klein kamp dat zich bevond aan de westelijke rand van het Duitse dorp Raguhn en was een van de buitenkampen van het concentratiekamp Buchenwald.[1] Het SS-Kommando Heerbrandtwerke AG in Raguhn stond onder leiding van SS-Hauptscharführer Herbert Dieckmann (1906-1986) en SS-Obersturmführer Hermann Grossmann (1901-1948). Er werkten ongeveer 45 mannelijke en vrouwelijke bewakers.[2]
Buchenwald
Het hoofdkamp Buchenwald ontstond al in 1937 en was een van de eerste en grootste concentratiekampen op Duits grondgebied. Tussen 1938 en 1945 zaten hier ongeveer 240.000 mensen opgesloten. Net als veel andere concentratiekampen kreeg ook Buchenwald wijdverspreide en talrijke onderafdelingen, die buitenkampen of (buiten)commando’s werden genoemd.[2]
Na aankomst in Raguhn werden de vrouwen opnieuw geregistreerd. Omdat het buitencommando Raguhn onderdeel was van het concentratiekamp Buchenwald, werden ze opgenomen in de administratie van dat kamp en kregen ze ‘Buchenwaldnummers’.[3]
Dwangarbeid
In Raguhn moesten tussen de vijf- en zevenhonderd vrouwen werken in een fabriek voor vliegtuigonderdelen van Junkers Flugzeug- und Motorenwerke AG. De vrouwen droegen gestreepte gevangenenkleding, zodat ze duidelijk herkenbaar waren. In de fabriek moesten de vrouwen onder toezicht van opzichters in burger vliegtuigonderdelen in elkaar zetten.[3]
Iedere week wisselden de ploegen tussen dag- en nachtdienst. Het werk was zwaar en inefficiënt. Door de chaos van de eindfase van de oorlog kampte de fabriek met een voortdurend tekort aan materiaal, waardoor er te weinig werk was voor alle vrouwen uit het kamp. Daarnaast moesten de gevangenen tijdens hun werk regelmatig hun toevlucht zoeken in schuilkelders vanwege de geallieerde bombardementen.[4]
Omstandigheden
In Raguhn sliepen de vrouwen niet in standaardbarakken, maar in een aantal voormalige werkplaatsen en sanitaire ruimtes. De gevangenen leden honger en ongeveer 10 procent van de vrouwen was te ziek om te kunnen werken. Velen waren al ziek aangekomen uit Bergen-Belsen. Na verloop van tijd brak er ook vlektyfus uit in het kamp. Vrouwen overleden in het kamp aan uiteenlopende aandoeningen: longontsteking, hartfalen, hersenvliesontsteking en darmziekten.[4]
Ontruiming
Begin april 1945 naderden Amerikaanse troepen kamp Buchenwald en besloot de SS het buitencommando Raguhn te ontruimen. Op 9 april 1945 laadden de bewakers de vrouwen uit Raguhn opnieuw in goederenwagons, ditmaal richting Theresienstadt. Na een chaotische reis kwamen ze daar op 16 april 1945 aan. Auguste van Pels was tijdens de treinreis overleden.[5]
Noten
- ^ Bas von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis. Anne Frank en de andere onderduikers in de kampen, Amsterdam: Querido, 2020, p. 260.
- a, b Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 261.
- a, b Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 262.
- a, b Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 263, 265.
- ^ Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 265-267.