NL

Bedreigingen: buitenstaanders, inbrekers, brand, verduistering en luchtgevaar

De onderduikers in het Achterhuis en helpers waren zeer alert op riskante situaties en deden er veel aan om risico’s te vermijden.

Het onopgemerkte verblijf in het Achterhuis werd op verschillende manieren bedreigd. Naast de kans dat onwetende bezoekers of omwonenden van het pand iets merkten, was er nog de kans op inbrekers, brand in of bij het gebouw, lichtuitstraling en luchtgevaar. Onderduikers en helpers waren zeer alert op riskante situaties en deden er veel aan om risico’s te vermijden.

Buitenstaanders

Vooral in de beginperiode kwam Annes angst voor buitenstaanders in het gebouw herhaaldelijk tot uitdrukking. In sommige gevallen waren dit vreemden, maar zeker niet altijd. De vertegenwoordigers, apotheker Arthus Lewinsohn, de accountant en sommige pakhuismannen waren min of meer bekenden. De loodgieter, de werkster, de timmerman en de andere pakhuismannen waren voor de onderduikers – voor zover we weten – onbekenden. Ook de bekenden vormden in Annes ogen een bedreiging. Er ontstond onrust toen Ans Broks te kennen gaf dat ze elke dag om twee uur op kantoor koffie wilde komen drinken.[1] Annes dagboek geeft af en toe aanwijzingen waaruit blijkt dat de onderduikers eveneens rekening hielden met de mogelijkheid dat mensen die in de buurpanden woonden of werkten hun aanwezigheid zouden ontdekken.

Toen op een ochtend Peter van Pels was vergeten de grendel aan de binnenkant van de straatdeur te halen, konden Victor Kugler en de magazijnmannen niet naar binnen. Kugler moest via het pand van groothandel Keg op de Prinsengracht 265 en kon maar op het nippertje voorkomen dat een van de buren langs een ladder naar binnen klom.[2]

Inbraak

In Annes dagboeken en verhaaltjes komen verschillende inbraken en pogingen daartoe voor. Broer en zus Wijnberg, die tijdens de onderduikperiode op Prinsengracht 251 woonden, vertelden in een interview dat ze op 24 maart 1943 als kind in het pand geweest waren en dat ze daar muskaatnoten hadden weggenomen.[3] Anne schrijft een dag later over haar eerste kennismaking met het fenomeen inbrekers.[4] De inbraak van 9 april 1944 wordt ook door een politierapport bevestigd, en wel doordat de passerende nachtwaker Martinus Slegers de ingetrapte deur opmerkte.[5] De B-versie vermeldt in de nacht van 15 op 16 juli 1943 een inbraak. Volgens diezelfde notitie was er zes weken eerder ook al een mislukte poging geweest.[6] In de A-versie schrijft Anne over een dief die mogelijk met een valse sleutel binnenkwam, althans er was aan de buitendeur niets te zien.[7]

De wijdere omgeving kreeg uiteraard eveneens met criminaliteit te maken. Bij Keg op de Prinsengracht 265 zijn uit de politierapporten geen inbraken tijdens de onderduikperiode bekend, maar volgens het proces-verbaal van de Rijksrecherche uit 1963 zijn die er wel geweest. Volgens de Rijksrecherche was het personeel noodgedwongen zelfs geregeld ’s nachts aanwezig.[8] De dochter van filiaalchef Jacob Boon wist dat haar vader in de oorlogsjaren meer dan eens in zijn kantoor overnachtte.[9] In de nacht van 7 op 8 april 1943 drongen insluipers bij meubelfabriek Elhoek op nummer 261 binnen en stalen daar zeshonderd gulden en een schrijfmachine.[10] In november 1941 was daar ook al eens een muntmeter van het Gemeentelijk Energiebedrijf (GEB) leeggehaald.[11] Enkele jaren eerder was ook in het latere Opekta-pand de inhoud van een muntmeter door inbrekers gestolen.[12] Gezien het beleid van het GEB in de ‘klein-zakelijke’ markt was het zeer aannemelijk dat die meter na de komst van Opekta eind 1940 was blijven hangen.[13] Diefstal uit muntmeters was een zeer veel voorkomend verschijnsel. De aanwezigheid van zulke meters leverde dus zeker een extra risico op.

Johannes Kleiman en Victor Kugler maakten tijdens de onderduikperiode, voor zover na te gaan, geen melding van inbraken en diefstallen in hun pand. Daarna, in januari 1945, gaf Johan Broks - Kugler zat dan nog gevangen - namens Gies & Co. de diefstal van zeventig kilo suiker aan.[14]

Brand

Bouwplannen voor het pand van Elhoek op Prinsengracht 261, gemaakt in juni 1940, tonen dat men daar met brandgevaarlijke materialen en technieken werkte, daar er uitgebreide adviezen omtrent zelfsluitende deuren, vluchtwegen en een brandblusleiding in waren opgenomen.[15] In het Opekta-pand werd ook rekening gehouden met brandgevaar. Een paar maanden voor de onderduik was er een klein brandje, toen verpakkingsmateriaal dat te dicht bij een kachel lag vlam vatte.[16] Er bevonden zich op verschillende plaatsen zogenaamde Minimax-toestellen. Een ervan hing op het overloopje voor de boekenkast. Die locatie was vanuit bedrijfsoogpunt ‘perifeer’, en zou met het oog op de onderduikers kunnen zijn gekozen: buiten de boekenkast, waardoor periodiek onderhoud – althans in theorie – probleemloos kon gebeuren. In de B-versie van het dagboek schrijft Anne, met de datum 20 oktober 1942, dat ze deze toestellen in huis ‘krijgen’, wat ze later wijzigt in ‘hebben’. Mogelijk zijn deze dus in de herfst van 1942 aangebracht, maar duidelijkheid is daar niet over.

Verduistering

Vanwege de oorlogsomstandigheden golden er strikte verduisteringsmaatregelen. Gebruikers van woonhuizen en andere gebouwen waren verplicht maatregelen te treffen die tussen zonsondergang en zonsopgang lichtuitstraling moesten voorkomen. In de winter moesten de gordijnen tot veertien uur per etmaal gesloten blijven.[17] Optreden van politie en Luchtbescherming tegen overtreders was aan de orde van de dag. In de avond van 4 maart 1941 trapten agenten de toegangsdeur van het Opekta-pand in omdat in de hal een lamp brandde.[18] Toen de onderduik begon, ware onderduikers en helpers dat uiteraard nog niet vergeten. Het ver- en ontduisteren is in Annes geschriften herhaaldelijk aanwezig.[19] Tijdens de restauratie van 1958 zijn veel raamkozijnen vervangen. Van de Van Pels-kamer zijn enkele originelen echter nog in de museale collectie aanwezig en de hulpconstructies voor de verduistering zitten er nog aan.[20]

Luchtgevaar

De regelmatig terugkerende opmerkingen van Anne over schieten, sirenes en alarmeringen zijn waar mogelijk vergeleken met de luchtgevaarmeldingen die in het Amsterdamse politiearchief zijn bewaard. Een aantal in het oog lopende gevallen van ‘luchtgevaar’ is hier weergegeven.

In geval van luchtalarm is een ieder verplicht naar de dichtstbijzijnde schuilkelder te gaan of op andere wijze dekking te zoeken.“Bij luchtalarm [...] van de straat!”, Nieuws van den Dag, 13 september 1940. In de ochtend van 6 juli 1942 is er geen luchtalarm, wat voor de Franks op weg naar de Prinsengracht een ernstige complicatie zou hebben betekend.

Met ingang van 10 juli 1943 introduceerde Rauter een ‘vooralarm’, dat aangaf dat geallieerde vliegtuigen het Nederlandse luchtruim binnenkwamen zonder dat direct bomaanvallen waren te verwachten. Het signaal droeg de benaming “waarschuwing luchtgevaar”.[21] Een week of twee later noemt Anne in de B-versie het gebruik van dit vooralarm als ze schrijft over de luchtaanvallen op de Fokker-fabriek in Amsterdam-Noord.[22] De herhaaldelijke alarmeringen die ze die dag in haar in retrospectief geschreven B-notitie opsomt, stemmen overeen met de alarmeringen die de politie in haar register noteert.[23] Dat maakt aannemelijk dat ze voor deze B-notitie haar originele - en verdwenen - notities uit juli ’43 gebruikte.

In maart 1944 kwam een bommenwerper neer op een school in de Spaarndammerstraat, op nog geen anderhalve kilometer van het Achterhuis.[24] Tijdens het luchtgevecht waar Anne op 3 mei 1944 getuige van was, stortte een vliegtuig in de Van Bossestraat neer.[25] Dit was ook op korte afstand van het Achterhuis. Ook in Tuindorp Oostzaan en de Grote IJpolder kwamen die dag vliegtuigen neer.[26] Ten slotte stortte er eind april ook nog een vliegtuig neer op het Carlton Hotel.[25]

Verwant aan de gevaren vanuit de lucht en van afweergeschut was de dreiging van oorlogshandelingen en evacuaties in het westen van Nederland. Anne schrijft begin ‘44 uitvoerig over de discussies tussen onderduikers en helpers als dit gevaar concrete vormen dreigt aan te nemen.[27]

De onderduikers waeen erg bezig met hun veiligheid. Ze hadden allerlei afspraken en regelingen om te voorkomen dat ze de aandacht op zich zouden vestigen. Hoewel het handhaven af en toe verslapte, hielden ze zich daar redelijk aan. Op sommige gevaren hadden zij noch de helpers enige invloed: tegen vallende bommen of neerstortende vliegtuigen was uiteraard geen kruid gewassen. Er zijn geen redenen om te vermoeden dat laksheid of onderschatting van de veiligheidsmaatregelen aan de uiteindelijke arrestatie hebben bijgedragen.

Noten

  1. ^ Anne Frank, Dagboek A, 9 mei 1944, in: Verzameld werk, Amsterdam, Prometheus, 2013.
  2. ^ Anne Frank, Dagboek A, 15 en 17 april 1944, in: Verzameld werk.
  3. ^ Dineke Stam, 'Ik was de inbreker'. Hans Wijnberg: 'Ik ontdekte dat daar onderduikers zaten', in: Anne Frank Magazine 1999, p. 32-35.
  4. ^ Anne Frank, Dagboek B, 25 maart 1943, in: Verzameld werk.
  5. ^ Anne Frank, Dagboek A, 9 april 1944, in: Verzameld werk; Stadsarchief Amsterdam (SAA), Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 2036: Meldingsrapport Warmoesstraat, 9 april 1944, mut. 23.25.
  6. ^ Anne Frank, Dagboek B, 16 juli 1943, in: Verzameld werk.
  7. ^ Anne Frank, Dagboek A, 1 maart 1944, in: Verzameld werk.
  8. ^ Nationaal Archief, Den Haag, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, inv. nr. 23892: Proces-verbaal 86/1963 v.H.
  9. ^ Anne Frank Stichting (AFS), Getuigenarchief, Boon: Telefoongesprek Gertjan Broek met Ank Boon, 2 oktober 2013.
  10. ^ SAA, Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 7013: Rapporten Warmoesstraat, 8 april 1943, mut. 17.18.
  11. ^ SAA, Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 6380: Rapporten Marnixstraat, 22 november 1941, mut. 16.55.
  12. ^ “Inbraken”, Algemeen Handelsblad, 15 februari 1938 (ochtendeditie).
  13. ^ Mondelinge mededeling van Gerard Oudhaarlem, 3 september 2013.
  14. ^ SAA, Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 7014: Rapport Recherchedienst Amsterdam, 16 januari 1945, mut. 13.30.
  15. ^ AFS, Pandenarchief (v.m. Bouw- & woningtoezicht), doss. 79837: Restauratie Prinsengracht 261, blad 2, 6 juni 1940.
  16. ^ SAA, Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 6382: Rapporten Marnixstraat, 17 maart 1942, mut. 11.20 a.m.
  17. ^ “Verduister v. 16.28-8.50 u.”, De Telegraaf, 23 december 1942.
  18. ^ SAA, Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 6439: Rapporten Marnixstraat, 4 maart 1941, mut. 10.00 n.m.
  19. ^ Anne Frank, Dagboek B, 10 juli 1942, 4 en 10 augustus 1943, in: Verzameld werk.
  20. ^ AFS, Anne Frank Collectie, reg. coee A_Achterhuis_II_078 en 079: Twee kozijnen.
  21. ^ ‘Nieuw signaal bij luchtgevaar’, De Tijd, 9 juli 1943.
  22. ^ Anne Frank, Dagboek B, 26 juli 1943, in: Verzameld werk.
  23. ^ SAA, Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 5428: Register luchtalarmering.
  24. ^ J.F.M. den Boer & S. Duparc (samenst.), Kroniek van Amsterdam over de jaren 1940 – 1945, Amsterdam, De Bussy, 1948, p. 124.
  25. a, b den Boer & Duparc, Kroniek van Amsterdam over de jaren 1940-1945, p. 98.
  26. ^ SAA, Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 6489: Rapporten 3-4 mei 1943 Mosplein (Adelaarsweg), mut. 21.00; SAA, Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 5878: 3-4 mei 1943, Admiraal de Ruyterweg, mut. 20.00.
  27. ^ Anne Frank, Dagboek A, 3 februari 1944, in: Verzameld werk.