Muisstil: de angst voor ontdekking
De onderduikers in het Achterhuis waren er voortdurend beducht op dat onwetende personeelsleden of bezoekers hun aanwezigheid zouden opmerken.
Angst voor ontdekking is een steeds terugkerend thema in de dagboeknotities van Anne Frank. De acht onderduikers leefden afgezonderd van de buitenwereld. Er waren ‘schuilregels’ om te voorkomen dat onwetende personeelsleden en bezoekers zoals klanten en leveranciers hun aanwezigheid opmerkten. Zo waren er strikte afspraken over het gebruik van water – het geruis van de leidingen was immers hoorbaar – en het doorspoelen van het toilet tijdens de aanwezigheid van buitenstaanders. 'We moesten dus zo stil als muisjes zijn', schrijft Anne op 30 september 1942 naar aanleiding van zo’n situatie.[1] Alle goede voornemens ten spijt toonde het dagelijks leven herhaaldelijk aan dat de praktijk toch weerbarstiger was.
De begintijd
In het eerste dagboek, het welbekende ‘rood-geruite’, is de beginperiode in het Achterhuis beschreven. Uiteraard was vanwege het nieuwe en onbekende in die periode Annes angst groot. Zowel onderduikers als helpers moesten wennen aan de nieuwe situatie. Na enkele weken besloot Kugler dat de toegang tot het Achterhuis achter een kast verborgen moest worden.[2] Iedereen lette scherp op de gemaakte afspraken: toen Arthur Lewinsohn kwam om met Victor Kugler proefnemingen te doen in de kantoorkeuken, de dagen dat de werkster, de loodgieter of de vertegenwoordigers Hendrik Daatzelaar en Johan Broks kwamen, was iedereen stil en voorzichtig.[3] Volgens Anne namen ze toen vanwege het niet kunnen gebruiken van het toilet weckflessen en po’s mee naar de vliering.[4] De onverwachte aanwezigheid van een timmerman leidde dan ook op een keer tot consternatie achter de boekenkast.[5]
Afhankelijkheid
De onderduikers waren voor hun verzorging volledig afhankelijk van de helpers. Anne maakte zich dan ook zorgen over hun welzijn. Ze vreesde dat de helpers de kans liepen zelf te moeten onderduiken.[6] In maart ’44 stapelden de moeilijkheden zich op. Bep, Miep en Kleiman hadden alle drie met ziekte te kampen, en voor Kugler dreigde tewerkstelling. Om de risico’s te beperken, bleef het magazijn de volgende dag gesloten. Alleen Bep zou op kantoor zijn als haar toestand dat toeliet.[7] Uiteindelijk viet het allemaal nog mee; Beps verkoudheid zette niet door en Kugler wist een attest te bemachtigen dat hem voor verplicht werk behoedde.[8] Er blijkt uit hoe ver de afhankelijkheid ging, en hoe precair de situatie werd als er inderdaad iets met de helpers zou gebeuren.
De magazijnmannen
De eerste acht à negen maanden van de onderduik ging er van het magazijn geen grote dreiging uit. Beps vader Johan Voskuijl was daar chef, en hij was volledig op de hoogte. Toen hij door een ernstige ziekte zijn werk moest neerleggen, kwam rond maart ’43 via de Arbeidsbeurs de buitenstaander Willem van Maaren.[9] Daardoor konden de onderduikers hun afval niet meer via het magazijn wegsluizen, en moesten ze het in de kachels verbranden.[10] Daar kwam weer de angst uit voort dat omwonenden de schoorsteen op vreemde tijden zagen roken.[11] Onderduikers en helpers waren niet gelukkig met de nieuwe situatie.[12] Voor Anne en de anderen werd Van Maaren een aanhoudende bron van angst. Ze spoelden het toilet tijdens kantooruren spaarzaam door om te voorkomen dat hij iets zou opmerken.[13] Als Anne hem verdenkt van betrokkenheid bij diefstallen in het pand omschrijft ze hem als 'dat verlopen sujet'.[14] Van Maaren kreeg in de loop van de tijd in het magazijn verschillende medewerkers. Van hen waren vrijwel geen namen bekend, en Anne duidde ze aan als de ‘magazijnmannen’. Alleen J.J. de Kok wordt door haar met name genoemd,[15] hoewel haar vader later verklaarde zijn naam nooit te hebben geweten.[16]
Door het oog van de naald
Ongebruikelijk aan de onderduik in het Achterhuis is het gegeven dat de acht onderduikers op één plaats zaten – en bleven. Vele anderen trokken van adres naar adres, niet zelden ook voorzien van schuilnamen en bijbehorende persoonsbewijzen.[17] Die mobiliteit bracht uiteraard extra risico’s met zich mee. Verblijf op één adres midden in een drukke stad deeddat echter ook. Bedrijfspanden in de Amsterdamse binnenstad oefenden een grote aantrekkingskracht uit op criminelen. Inbraken en diefstallen waren ook tijdens de bezetting aan de orde van de dag. Het Opekta-pand ontkwam hier dan ook niet aan.. Bij een van die gelegenheden overliep Hermann van Pels bijna een insluiper.[18] In een ander geval verjoegen ‘de heren’ een paar inbrekers die door een ingetrapte vulling van de straatdeur trachtten binnen te komen.[19] De nachtwaker Martinus Slegers ontdekte het gat en waarschuwde een agent, die vervolgens het pand inspecteerde.[20] Voor de onderduikers was deze situatie, hoewel het met een sisser afliep, zeer beangstigend. Zorgelijk was ook dat die indringers natuurlijk opmerkten dat er zich mensen in het pand ophielden. Bewoning van dergelijke panden was in deze tijd echter ook weer niet zo ongewoon dat zij direct tot de gevolgtrekking moesten komen dat het hier om onderduikers ging.
Niet zo stil
Ondanks het principiële uitgangspunt dat voorzichtigheid en veiligheid voorop stonden, ging het nog wel eens mis. Al in de eerste weken van het onderduiken schrijft Anne over een ruzie tussen het echtpaar Van Pels waarbij 'mijnheer zo ontzettend geschreeuwd heeft, dat men het zeker huizenver kon horen.'[21] En tijdens een maaltijd in maart ’44 werd er in een naburig pand op de muur geklopt. Deze onverwachte nabijheid van een onbekende veroorzaakte uiteraard nervositeit en angst.[22] De onderduikers gebruikten onderling ook klopsignalen. Hermann van Pels gaf hier ’s morgens mee te kennen dat Annes pap boven aan de trap klaarstond,[23] terwijl drie keer kloppen ook ’s avonds het signaal voor ‘etenstijd’ was.[24]
De onderduikers gingen na kantooruren naar beneden.[24] Dan deden ze de was in de kantoorkeuken.[25] Pfeffer zat soms aan Kuglers bureau,[26] net als Anne.[6] Anne ging met Margot ook wel naar het voorkantoor.[27] In het privékantoor luisterden allen - tot de gedwongen inlevering[28] - naar de radio. Een van de gevolgen van dit gebruik van de kantoorruimtes was dat, zoals hiervoor bleek, inbrekers of insluipers de aanwezigheid van mensen in pand opmerkten. Na 9 april 1944 volgde dan ook een aanscherping, met als gevolg dat het leven zich weer veel meer achter de boekenkast ging afspelen. Toen Broks in de zomer echter een grote partij aardbeien aanvoerde, ging het schoonmaken en wecken hiervan met zoveel opwinding en rumoer gepaard dat Anne zich afvroeg: 'Ja maar, schuilen we nog heus?' Toen later op de dag de accountant in huis was mocht er geen water meer lopen.[29] In het voorjaar van 1944 hakte Peter tijdens de middagpauze op de vliering hout.[30] Toen was het magazijnpersoneel de deur uit, maar mogelijke aanwezigheid van de buren was kennelijk geen bezwaar.
Uiteindelijk is het nog altijd onbekend hoe de fatale informatie over de onderduikers in het Achterhuis bij de Sicherheitsdienst is terechtgekomen. Daarom is dan ook niet te zeggen hoe effectief de voorzorgen waren, en of de indiscreties wellicht op de afloop van invloed zijn geweest.
Noten
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 20 september 1942, in: Verzameld werk, Amsterdam: Prometheus, 2013,
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 14 augustus 1942, in: Verzameld werk
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 5 oktober 1942, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 30 september 1942, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 15 oktober 1942, in: Verzameld werk.
- a, b Anne Frank, Dagboek A, 2 mei 1943, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 16 maart 1944, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 17 maart 1944, in: Verzameld werk.
- ^ Nationaal Archief (NL-HaNA), Den Haag, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), inv. nr. 23892: “Verklaring – i.z. Gies & Co”.
- ^ Anne Frank, Dagboek B, 18 mei 1943, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek B, 23 november 1943, in: Verzameld werk.
- ^ NL-HaNA, CABR, inv. nr. 23892: Johannes .Kleiman aan de Politieke Opsporingsdienst, februari 1946 (per abuis gedateerd 1945).
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 18 april 1944, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 21 april 1944, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek B, 5 augustus 1943; Verhaaltjes en gebeurtenissen uit het Achterhuis, “Schaftuurtje”, 5 augustus 1943, in: Verzameld werk.
- ^ NL-HaNA, CABR, inv. nr. 23892: Verklaring Otto Frank, 26 november 1963, p.v.b. No. 86/1963 v.H.
- ^ J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940–1945, 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1965, deel II, p. 248-250.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 1 maart 1944, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 9 april 1944, in: Verzameld werk.
- ^ Stadsarchief Amsterdam (SAA) Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 2036: meldingsapport Warmoesstraat, 9 april 1944, mut. 23.25.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 22 augustus 1942, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 10 maart 1944, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Verhaaltjes en gebeurtenissen uit het Achterhuis, “Wenn die Uhr halb neune slägt", 6 augustus 1943, in: Verzameld werk.
- a, b Anne Frank, Verhaaltjes en gebeurtenissen uit het Achterhuis, “De Vrijheid in het Achterhuis”, 6 augustus 1943, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank,Verhaaltjes en gebeurtenissen uit het Achterhuis, “Zondag”, 20 februari 1944, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek B, 12 december 1942, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 17 en 25 april 1944, in: Verzameld werk.
- ^ SAA, Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. 2971: ʼBekendmaking‘.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 8 juli 1944, in: Verzameld werk.
- ^ Anne Frank, Dagboek A, 25 mei 1944, in: Verzameld werk.