Lida Cohen
Lida Cohen was een kleindochter van mevrouw Stoppelman, de hospita van Jan en Miep Gies.
Alida Rinie (Lida/Lideke)[1] Cohen was een kleindochter van mevrouw Stoppelman, hospita van Jan en Miep Gies. Zij was de dochter van Louis Samuel Cohen en Froukje Stoppelman. Het gezin met twee kinderen werd op het Centraal Station opgepakt. De ouders werden via Westerbork naar Auschwitz doorgezonden. Lida en haar broertje werden door een onbekende naar het adres Hunzestraat 25 gebracht.[2] Op haar onderduikadres werd Lida ziek. Haar grootmoeder schreef op 22 december 1943 aan familie dat ze bronchitis had. Op 9 januari 1944 was ze overleden en inmiddels begraven. Op 30 januari 1944 schreef haar grootmoeder: “Lief zusje speelt in Gods kudde, haar grafje een bloementuin.” Omdat de correspondentie via het Rode Kruis langzaam verliep, duurde het lang voordat de grootvader in Engeland van de ziekte en het overlijden van zijn kleinkind op de hoogte was gebracht.[3] Volgens haar oom Max Stoppelman had een ontboden huisarts door dat het een Joods kind was, en kwam hij niet meer terug. Zodoende overleed ze volgens deze lezing aan difterie.[3]
Bron persoonsgegevens.[4][5] Adressen: Vaartweg 44, Hilversum; Hunzestraat 25hs, Amsterdam.[4]
Noten
- ^ Wordt door Anne aangeduid als: L. Anne Frank, Dagboek A, 17 april 1944, in: Verzameld werk, Amsterdam: Prometheus, 2013.
- ^ USC Shoa Foundation - The Institute for Visual History and Education, Interview M. Stoppelman, nr. 3780, vanaf ± 00.45.00.
- a, b Correspondentie Rode Kruis, nrs. 354383, 360851 en 47392/43 (verso). Zie ook: Joods Monument: Alida Rinie Cohen.
- a, b Stadsarchief Amsterdam, Dienst Bevolkingsregister, Archiefkaarten (toegangsnummer 30238): Archiefkaart L.S. Cohen.
- ^ Correspondentie via Rode Kruis, nrs. 356418 en 360851.