NL

De financiering van de onderduik

Gegevens over de financiering van de onderduik zijn schaars maar het moet worden aangenomen dat op een of andere wijze geld was gereserveerd voor de noodzakelijke uitgaven.

Gegevens over de financiering van de onderduik zijn schaars, veelal onduidelijk van aard en dus niet goed bruikbaar voor serieuze berekeningen. Daarom is dit slechts een globaal overzicht. Er zijn wel sporadische gegevens over de financiële positie van de families Frank en Van Pels, en van Fritz Pfeffer in de voorafgaande jaren. Daarnaast levert het dagboek informatie over huishoudelijke geldkwesties. De verordening VO148/41, die 8 augustus 1941 van kracht werd, bepaalde dat Joden hun contanten en cheques boven een bedrag van duizend gulden moesten deponeren bij bankiersfirma Lippmann Rosenthal & Co. Ook effecten, en tegoeden en deposito’s bij andere instellingen moesten zij hier deponeren.[1] Op 21 mei 1942 volgde VO58/42, die tot het inleveren van sieraden en edelmetalen verplichtte. Een huishouden mocht dan nog over 250 gulden per maand beschikken.[2] Deze maatregelen staan bekend als de eerste en de tweede Liro-verordening.

Er doken meer mensen onder, naast Joden o.m. ook in Duitsland tewerkgestelden die na verlof in Nederland bleven en Nederlandse militairen die zich aan krijgsgevangenschap wilden onttrekken. Al deze mensen hadden bestaansmiddelen nodig. Recent onderzoek stelt dat de Joodse categorie  in de eerste fase van de deportaties, dat wil zeggen tot mei ’43, vooral waren aangewezen op eigen middelen.[3] Ondanks de scherpe maatregelen waarmee de Duitse autoriteiten de roof van Joods bezit organiseerden, hadden zelfstandigen meer mogelijkheden zwart geld voor een clandestien bestaan te reserveren. Annes dagboeknotities tonen dat impliciet aan, hoewel in de loop van 1944 geldgebrek ontstond.

Familie Frank

Otto Frank verdiende voldoende om met zijn gezin van te leven. De Inkomstenbelasting sloeg hem in het dienstjaar 1938-’39 aan voor een inkomen van 3.650 gulden.[4] De huur van de woning aan het Merwedeplein bedroeg 70 gulden per maand inclusief verwarming.[5] In februari 1933 was dit blijkens een advertentie in het blok de goedkoopste optie. Ter vergelijking: in hetzelfde jaar verdiende een geneesheer in ‘het Apeldoornsche Bosch’ 4.500 gulden plus vrij wonen.[6] Volgens gegevens van het Centraal Bureau voor Statistiek was het gemiddelde inkomen van een aangeslagene in dat jaar 2.150 gulden.[7]

In 1941 en ’42 leverde Otto Frank ingevolge de Liro-verordeningen tegoeden en banksaldi in ter waarde van zo’n dertienduizend gulden.[8] Verder leed hij financiële schade doordat hij als directeur van Opekta moest terugtreden. Een vergoeding van 4.800 gulden kreeg hij pas na zijn terugkeer.[9] In de zomer van ’45 liet hij Erich Elias weten dat hij voor de onderduik via Hans Goslar 135 gulden had uitgeleend die hij nog niet terug had.[10]

Hoewel hij blijkbaar nog geld uit kon lenen, was zijn economische positie aan de vooravond van de onderduik dus niet onverdeeld gunstig. Anne schrijft in 1944 in haar dagboek (B-versie, met als datum 13 januari 1943) 'we eten zogenaamd ons geld op.'[11] Desondanks waren Otto en Edith begin ’44 van plan Anne en Margot bij een eventuele evacuatie van West-Nederland allebei vijfhonderd gulden mee te geven. Zelf wilden ze elk duizend gulden meenemen.[12] Dit zou betekenen dat zij op dat moment nog over drieduizend gulden konden beschikken, terwijl er volgens Anne ook nog dollars waren.[12] Enkele weken later wilden de Franks een kist verkopen, maar ze vonden het bod van vierhonderd gulden te laag.[13] Dat wijst erop dat de situatie nog niet heel wanhopig was. Er moest dus ofwel een flinke clandestiene reserve zijn aangelegd, ofwel de bedrijven konden deze contanten verschaffen.

Bij de arrestatie vraagt Silberbauer volgens Otto Frank naar geld en sieraden, waarop deze werden overhandigd.[14] Silberbauer liet zich desgevraagd in vergelijkbare bewoordingen uit.[15] Dit wijst erop dat er in augustus ’44 nog geld en sieraden waren, hoewel de waarde onbekend blijft.

Familie Van Pels

Hermann van Pels kwam bij Otto Frank in dienst toen de drieduizend gulden[16] waarmee hij naar Nederland kwam geheel op waren.[17] Hij dreef met zijn zwager Max Goldschmidt enige tijd een textielhandel,[18] maar onbekend is wat dat opleverde. Bij Pectacon verdiende hij redelijk. Volgens Otto Frank kon hij er met zijn gezin wel goed van leven, maar niet sparen.[17] Het gezin betaalde per maand 75 gulden aan huur, inclusief verwarming.[19] Welke geldelijke gevolgen de liquidatie van Pectacon voor Van Pels had, is niet bekend. Toen Peter met Anne over 'z’n leven thuis' sprak, had hij het ook over zwart handelen.[20]

Volgens Annes dagboek had Van Pels eind ’42 echter al geldproblemen.[21] Hij was degene die over de noodzakelijke contacten in de slagerswereld beschikte,[22] en daarmee dus een belangrijke rol had in de voedselvoorziening. Er ontstond tussen de families Van Pels en Frank wrijving over geld en de verdeling van het voedsel. Volgens Annes dagboek verloor Van Pels een portemonnee met daarin honderd gulden.[23] Van Pels was blijkens enkele notities een straffe roker.[24] Dat moet een flinke kostenpost zijn geweest. Evidente geldnood van Van Pels leidde ertoe dat de bontmantel van mevrouw moest worden verkocht. Naar verluidt leverde die 325 gulden op.[25]

Fritz Pfeffer

Bij zijn komst naar Nederland gaf Pfeffer te kennen dat hij beschikte over een vermogen van ongeveer vierduizend gulden.[26] Een deel hiervan bestond uit certificaten van General Motors.[27] Volgens notities van de Amsterdamse Vreemdelingendienst werd hij aanvankelijk gesteund door het Comité voor Joodsche Vluchtelingen en later door zijn vader.[28] Over Liro-afdrachten is niets bekend. Hij was in het Achterhuis de facto een soort kamerhuurder van de familie Frank. Hij kon – evenals de Franks – nog beschikken over reguliere distributiebonnen. Verder was hij medicus en tandarts, wat natuurlijk ook een nuttige inbreng was.

Het is niet bekend wat Pfeffer aan geld of waardevolle spullen meebracht naar het Achterhuis, en wat er bij de Liro terechtkwam. Bij de inval in het Achterhuis gaf Pfeffer volgens Kugler op de vraag naar kostbaarheden een rol goudstukken aan Silberbauer.[29]

Inkomsten en uitgaven

Otto schreef in zijn voordracht aan Yad Vashem dat Kugler goederen verkocht zonder de opbrengst in te boeken, en zo geld kon doorsluizen naar de onderduikers.[30] De onderduikers vulden ook pakjes jus voor Gies & Co.[31] Uit Annes dagboek komt bovendien verschillende keren naar voren dat zij in de avonduren administratie voor de bedrijven bijhielden.[32] De bedrijven moesten de huur van het pand toch al opbrengen. Gies & Co. was hoofdhuurder. Opekta droeg als onderhuurder bij.[33] Wie de elektriciteit en brandstof voor de onderduikers betaalde is niet bekend. Het blijkt wel dat bedrijven en onderduikers elkaar zo hielpen.

Verder werd er dus vooral op de reserves ingeteerd. Toen Van Pels eind ’42 al krap kwam te zitten, schrijft Anne dat haar vader nog wel geld had.[34] Zo’n anderhalf jaar later moest ze echter toch erkennen dat 'de bodem van de zwarte kas […] te zien [is].'[35] Tijdens een huiselijke ruzie sprak Edith de mening uit dat 'iedereen maar op z’n eigen centen moest leven.'[36] De bedragen die met een en ander gemoeid waren, kennen we niet.

Ondanks nauwelijks tot geen inkomsten, gingen de uitgaven tijdens de onderduik gewoon door. Eten moest worden gekocht, nog los van het feit dat daarvoor deels ook nog kostbare clandestiene bonnen nodig waren. Anne schrijft dat ze 'land’-bonkaarten kochten in plaats van ‘stad’-bonnen. Deze kostten 33 gulden en waren daarmee goedkoper. Verder konden de broodbonnen hiervan doorverkocht worden, omdat bakker Siemons ‘bonloos’ brood leverde in ruil voor melksuiker. Die broodbonnen leverden twaalf gulden per keer op.[34] Hoeveel van die landbonnen werden ge- en verkocht, en hoe lang die regeling duurde, is onbekend. Over de gehele periode is wel aan te geven wat de voorgeschreven prijzen voor allerlei producten waren, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat de helpers ze daar ook steeds voor konden krijgen. Verder hadden de onderduikers natuurlijk geld nodig voor kleding en brandstof. Bovendien zullen er kosten verbonden zijn geweest aan de aanvoer van bibliotheekboeken en van de tijdschriften die Kugler meebracht.

Alle officiële vermogensbestanddelen van Joden werden via de Liro-verordeningen en andere maatregelen aan hen ontnomen. Aangezien de onderduikers toch hun onderkomen hebben kunnen inrichten en zich van levensmiddelen hebben kunnen voorzien, moet als zeker worden aangenomen dat allen op een of andere wijze geld hebben weten te reserveren. Dit geld was dan uiteraard ook niet aan de Liro afgedragen.

Toen in juli ‘42 de deportaties begonnen, was onduidelijk hoelang de bezetting nog zou duren. Vrijwel niemand voorzag echter dat dat zo lang zou zijn. In veel gevallen droogden de financiële middelen in de loop van 1944 op. Als de beweringen van Otto Frank, Silberbauer en Kugler juist zijn, waren er bij de arrestatie desondanks nog geld en kostbaarheden aanwezig.

Noten

  1. ^ Verordening […] inzake het joodsche geldelijke vermogen, Verordeningenblad voor het bezette Nederlandsche gebied 1941, p. 624-628, aldaar p. 624.
  2. ^ Verordening […] joodsche vermogenswaarden, Verordeningenblad voor het bezette Nederlandsche gebied 1942, p. 289-300, aldaar p. 294.
  3. ^ Pim Grifffioen & Ron Zeller, Jodenvervolging in Nederland, Frankrijk en België 1940 – 1945. Overeenkomsten, verschillen en oorzaken, Amsterdam: Boom, 2011, p. 629.
  4. ^ Nationaal Archief (NL-HaNA), Den Haag, Ministerie van Justitie: Rijksvreemdelingendienst (RVD) en Taakvoorgangers, nummer toegang 2.09.45, inv. nr. 277: Rapport Vreemdelingendienst Amsterdam No. 6838. Omgerekend naar 2012 levert dat een koopkracht op van ruim 32.000 euro (http://www.iisg.nl/hpw/calculate-nl.php).
  5. ^ Anne Frank Stichting (AFS), Anne Frank Colelctie (AFC), reg. code A_Merwedeplein_I_021: Kwitantie Hilwis.
  6. ^ NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, Archief 181b, Comité voor Joodsche Vluchtelingen, inv. nr. 24: Verklaring t.b.v. F. Klein, 16 december 1938.
  7. ^ Centraal Bureau voor de Statistiek, Statistiek der Inkomens en Vermogens in Nederland 1938/1939, Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek, 1940, staatjes XVII en XX.
  8. ^ NL-HaNA, Nederlands Beheersinstituut (NBI): Beheersdossiers, nummer toegang 2.09.16, inv. nr. 134994: Toelichting door Otto Frank op zijn vordering van 29 augustus 1950.
  9. ^ NIOD, Archief nr. 292, N.V. Nederlandsche Opekta Maatschappij (Archief Opekta): inv. nr. 19: Notulen aandeelhoudersvergadering 25 juni 1945.
  10. ^ Anne Frank Stichting (AFS), Anne Frank Collectie (AFC), Otto Frank Archief (OFA), reg. code OFA_071: Otto Frank aan Erich Elias, 28 juli 1945.
  11. ^ Anne Frank, Dagboek B, 13 januari 1943, in: Verzameld werk, Amsterdam: Prometheus, 2013.
  12. a, b Anne Frank, Dagboek A, 3 februari 1944, in: Verzameld werk.
  13. ^ Anne Frank, Dagboek A, 21 april 1944, in: Verzameld werk.
  14. ^ NL-HaNA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), inv. nr. 23892. Verklaring Otto Frank, 2-3 december 1963, p.v.b. 86/1963 v.H., p. 3.
  15. ^ NL-HaNA, CABR, inv. nr. 23892: Verklaring Silberbauer, 4 maart 1964, p.v.b. 86/1963, p. 22.
  16. ^ Omgerekend naar hedendaagse koopkracht ruim 27.000 euro (http://www.iisg.nl/hpw/calculate-nl.php).
  17. a, b AFS, AFC, reg. code OFA_076: Otto Frank aan Trude Heymann, 29 november 1963.
  18. ^ Noord-Hollands Archief, Haarlem, Handelsregister Amsterdam, inv. nr. 1045, dossier 51150: Handelsonderneming Moderna.
  19. ^ AFS, AFC, reg. code A_Merwedeplein_I_006: Declaratie huurschade door Hilwis, 21 september 1942.
  20. ^ Anne Frank, Dagboek A, 16 februari 1944, in: Verzameld werk.
  21. ^ Anne Frank, Dagboek A, 5 november 1942, in: Verzameld werk.
  22. ^ AFS, Getuigenarchief, Santrouchitz: Transcriptie interview Miep Gies door W. van der Sluis en J. Boonstra, mei 1992, deel 6, p. 2-3.
  23. ^ Anne Frank, Dagboek B, 17 oktober 1943, in: Verzameld werk.
  24. ^ Anne Frank, Dagboek A, 14 maart en 16 juni 1944, in: Verzameld werk.
  25. ^ Anne Frank, Dagboek B, 29 oktober 1943, in: Verzameld werk.
  26. ^ NL-HaNA, Justitie / Rijksvreemdelingendienst, 2.09.45, inv.nr. 1031: Fritz Pfeffer aan het ‘Comité de Proteccion a los Immigrantes Israelites’ in Santiago de Chile, 13 januari 1939. Omgerekend naar 2012 is de koopkracht ruim 35.000 euro (http://www.iisg.nl/hpw/calculate-nl.php).
  27. ^ NL-HaNA, Justitie / Rijksvreemdelingendienst, 2.09.45, inv.nr. 1031: L. Kahn & Co. aan Pfeffer, 3 maart 1939.
  28. ^ Stadarchief Amsterdam, Gemeentepolitie Amsterdam, inv. nr. (nog) niet precies bekend: Registratiekaart Vreemdelingendienst.
  29. ^ Deutsches Literaturarchiv, Marbach, Archief Ernst Schnabel: Victor Kugler aan Ernst Schnabel, 17 september 1957.
  30. ^ Otto Frank aan Yad Vashem, 10 juni 1971 (http://www.yadvashem.org/yv/en/righteous/stories/pdf/otto_frank_letter.pdf).
  31. ^ Anne Frank, Dagboek B, 13 januari 1943, in: Verzameld werk.
  32. ^ Anne Frank, Dagboek A, 14 augustus, 21 september, 14 en 15 oktober 1942; Dagboek B, 11 juli 1943, in: Verzameld werk.
  33. ^ AFS, AFC, reg. code A_Opekta_I_007: Verslag over het boekjaar 1941 (Opekta).
  34. a, b Anne Frank, Dagboek A, 5 november 1942, in: Verzameld werk.
  35. ^ Anne Frank, Dagboek A, 5 juni 1944, in: Verzameld werk.
  36. ^ Anne Frank, Verhaaltjes en gebeurtenissen uit het Achterhuis, “De ruzie over de aardappels”, 4 augustus 1943.