NL

Levensbeschouwing Otto Frank

Otto Frank voelde zich verbonden met het liberale jodendom. In politiek opzicht was hij gematigd.

Otto Frank hield zich niet intensief bezig met geloof, maar hij voelde zich wel verbonden met het liberale jodendom. In politiek opzicht was hij gematigd. Hij heeft zich nooit verbonden aan een partij of politieke stroming.

Tot 1933

Otto Frank groeide op in de Frankfurtse wijk Westend, een buurt die voor ongeveer 20% uit, veelal liberale, joden bestond. Ook zijn eigen familie behoorde tot de liberaal joodse geloofsrichting. Zijn ouders beschouwden zichzelf in eerste plaats als Duitse 'Bildungsbürger', voor wie het joodse geloof geen belangrijke rol speelde.

Volgens Otto Frank was zijn grootmoeder ter gelegenheid van haar huwelijk in de synagoge geweest en verder nooit meer. Zelf hield hij zich aanvankelijk ook niet met godsdienstzaken bezig.[1] Dit betekent niet dat de Franks niets met de joodse gemeente te maken hadden. Op het Lessing-gymnasium kregen alle leerlingen godsdienstonderwijs in hun eigen geloof. Otto Frank kreeg er joodse les. Zijn leraar was Cäsar Seligmann, een oude bekende van zijn vader. Seligmann was de vooraanstaande liberale rabbijn van de Frankfurter Hauptsynagoge en de in 1910 ingewijde liberale Westendsynagoge. Hij gold aan het begin van de twintigste eeuw als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de liberaal-joodse beweging in Duitsland.[2] Otto’s vader Michael Frank kende hem uit Landau in de Pfalz, waar beiden opgroeiden. Bij de begrafenis van Michael Frank in 1909 hield Seligmann een toespraak. Dit laat zien dat de Franks een duidelijke verbinding hadden met de Israëlitische gemeente in hun stad.[3]

Otto Frank heeft vaak verklaard dat hij niet sterk geïnteresseerd was in geloofszaken en dat hij een pragmatische instelling had. ‘My parents-in-law had a Kosher household. Of course when my mother-in-law came we never had anything of pig. We adjusted and I worked with the liberal movement in Holland’ .[4] Hij verklaarde ook dat hij door zijn huwelijk en de ervaringen met het Hitler-regime zich meer bewust was geworden van zijn achtergrond en zich joodser was gaan voelen.[5]

1933-1945

Met de komst van rabbijn Mehler waren Otto en Edith nauw betrokken bij de vorming van de liberal-joodse gemeente (LJG) in Amsterdam. Hij behoorde tot de ongeveer veertig leden die in mei 1938 een steunverklaring indienden bij koningin Wilhelmina om de liberaal-joodse gemeente tot een zelfstandig kerkgenootschap te verklaren.

Otto Frank ergerde zich aan de negatieve commentaren op Mehler en het liberale jodendom in de orthodoxe dag- en weekbladen. Om deze reden zegde hij middels een brief zijn abonnement op bij het Centraal Blad voor Israëlieten. Otto Frank schreef: ‘Ik ben een overtuigde liberale Jood en de manier van uw blad tegen het Liberalisme te schrijven, vind ik allesbehalve voornaam’. Dit schrijven werd gedeeltelijk afgedrukt en becommentarieerd door de redactie:

'Critiek op ons blad is ons steeds aangenaam. Doch wie geeft U het recht, deze critiek te uiten in een vorm, die niet in overeenstemming met de feiten is. Zeker, wij wijzen het religieus liberalisme af, doch wij hebben onder de hierheen geïmmigreerde Joden – en bijna alleen onder dezen bevinden zich de “overtuigd liberalen”, - het contact gevonden dat wij van beginne af gezocht hebben. En dat ons streven juist is, bewijst het succes, ook als een enkeling aan zijn “overtuiging” in de hem eigen vorm uiting geeft.'[6]

Otto Frank ging, in tegenstelling tot zijn vrouw Edith, niet regelmatig naar de synagoge. Als hij ging, was dat voornamelijk op feestdagen. Later verklaarde hij, dat hij voor zijn vrouw, af en toe naar de gebedsdiensten ging.[7] Hoewel hij niet orthodox was, had hij wel orthodoxe vrienden, zoals de familie Goslar. Volgens Hanneli Goslar had Otto Frank bij haar thuis de kidoesj geleerd:

‘De familie Frank kwam heel vaak op vrijdag bij ons de Sabbat vieren. Otto heeft mij na de oorlog vertelt dat ze in Auschwitz samen met andere joodse gevangenen de kidoesj (het gebed dat je vlak voor de maaltijd uitspreekt) wilde opzeggen, maar niemand kende dit uit zijn hoofd. Maar Otto Frank had het kidoesj zo vaak bij ons gehoord dat hij de enige was die de ceremonie in het Hebreeuws hield’.[8]

Betrokkenheid bij Joodse organisaties na 1945

Op 9 november 1945 verscheen een advertentie in het Nieuw Israelitisch Weekblad waarin het Verbond van liberaal-religieuze joden in Nederland alle leden van de Liberaal-Joodse gemeenten in Amsterdam en Den Haag en andere belangstellenden werden opgeroepen hun naam en adres op te geven. Otto Frank reageerde op 17 november 1945: ‘‘Naar aanleiding van Uw advertentie in het Nieuwe Israelitische Weekblad, deel ik U mede dat ik, indien er een nieuwe Liberaal-Joodsche gemeente, wordt opgericht, gaarne hierin wil toetreden’.[9]

Andere bronnen waaruit Otto Franks verbondenheid met het jodendom blijkt, zijn:

  • Hij was goed bekend met de voorzitter van de World Union of Progressive Judaism, rabbi David Wice uit Philadelphia.[10]
  • Hij doneerde in 1960 tweehonderdvijftig Zwitserse frank aan de Vereinigung für Religiös-Liberales Judentum in Bern.[11]  Evenals in 1963.[12]
  • In april 1961 schonk hij vijfduizend gulden voor de nieuw te bouwen synagoge van de Liberale Joodse Gemeente.‘Het is mijn wens dat dit bedrag zal worden vermeld als een gift in memoriam Rosa Holländer, Anneliese Schütz, Rabbijn Dr. L. Mehler’.[13]
  • In 1966 werd hij opgenomen in het "Boek der Stichters" van het nieuwe Progressief Joods Centrum in Amsterdam.[14]
  • Hij bleef de LJG steunen: in 1972 doneerde hij drieduizend en in 1973 vijfentwintighonderd gulden.[15]
  • Hij was in het Joodse jaar 5740 (ongeveer samenvallend met het jaar 1980) 'patron' van de Judaic Heritage Society.[16]
  • Hij ging voor de Liberale Joodse Gemeente als gedelegeerde naar het World Union for Progressive Judaism.[17]
  • Volgens een condoleancebrief namens de Liberale Joodse Gemeente was Otto Frank: ‘als bijna geen ander verknocht aan het Jodendom in het algemeen en het progressieve Jodendom in het bijzonder’.

Religieuze opvattingen

Otto Frank erkende de waarde van religie, zonder dat hij zelf echt gelovig was.[18] Hij had een universalistische en sterk humanistisch gevormde opvatting over God en na de oorlog droeg hij gebeden van verschillende religies in zijn portefeuille.[19]

Otto Frank zag God niet als een vader die zich om elk van zijn kinderen bekommerde, maar geloofde in een soort hogere macht, die de wereld en haar wetmatigheden zo heeft ingericht dat de mens de vrije keus heeft om goed of slecht te zijn. Begenadigde mannen als Mozes, Jezus en Boeddha geven morele wetten, maar de mens kiest zelf deze wel of niet te volgen.[20] De onvolmaakte mens kan deze vrije wil misbruiken. Als God altijd direct zou straffen, zou er ook geen sprake zijn van vrije wil. Op de lange termijn zal het goede winnen en het kwaad zichzelf vernietigen‘Real belief is based on this justice’, aldus Otto Frank.[21]

Op eigen verzoek werd Otto Frank na zijn overlijden, hoewel dit niet in overeenstemming is met de joodse gebruiken, opgebaard en gecremeerd. Hij wilde niet in Bazel begraven worden, omdat daar alleen een orthodoxe gemeente was. Opbaren gebeurde omdat Fritzi gehoor wilde geven aan de wens van velen om afscheid van Otto Frank te kunnen nemen.[22]

Politieke opvattingen

Over politieke vraagstukken liet Otto Frank zich zelden expliciet uit, maar uit een briefwisseling blijkt dat hij sterk anti-communistisch was.[23] Hij sprak zich in interviews uit tegen extremisme van alle richtingen en zag in het communisme net zo'n groot gevaar als in het fascisme. Desondanks onderhield hij goede contacten met onder meer Jan Romein en Jacques Presser. Romein speelde een rol bij de uitgave van Het Achterhuis en Presser kende hij als leraar aan het Joods Lyceum.[24]

In 1952 liep Otto Frank in Amerika ter gelegenheid van de presidentsverkiezingen met een speldje van de democratische kandidaat Adlai Stevenson rond.[25] Hij omschreef de sfeer rond die verkiezingen in een brief aan Miep Gies als "Alles reichlich meshugge".[26]

In 1975 trad Otto Frank in correspondentie met Omar Assuli, een Palestijn die sinds 1970 in Israël gevangen zat. Hij nam dit initiatief nadat hij in een Zwitserse krant had gelezen dat Assuli graag met Zwitserse burgers wilde corresponderen. Otto stelde zich tegenover Assuli sterk pro-Israël op. Op 8 januari 1976 vernam hij desgevraagd van het hoofd van het "Inmate Department" dat Assuli vanwege een vergrijp tegen de staatsveiligheid zat opgesloten.[27] Onduidelijk is of Otto daarna nog aan Assuli bleef schrijven. Er zijn geen brieven bekend waar dat uit blijkt.

Zionisme en Israël

Otto Frank stond ambivalent tegenover het zionisme. Hij volgde de beweging met interesse en in het Achterhuis lazen de onderduikers het boek Palestina op de tweesprong, waarin de Brits-Hongaarse onderzoeksjournalist László Faragó de Joods-Arabische spanningen in het Britse protectoraat Palestina heeft beschreven.[28] Wanneer hij en zijn andere familieleden in 1933 serieuze gesprekken voerden over emigratie, wees hij, net als zijn moeder en zus, het idee om naar Palestina te vertrekken af:

'Wir gehören dort nicht hin. Seit zweitausend Jahren leben wir Juden hier, in Deutschland. Wir sind gebildet, wir sind kultiviert, natürlich sind wir Juden, aber doch nicht orthodox. Wir haben nichts gemein mit den ostjüdischen Händlern und Fabrikarbeitern, unter denen es viele Zionisten gibt, weil sie keine andere Wahl haben, und wir haben erst recht nichts mit den ostjüdischen Rabbinern zu tun. Nein, wir können zwar in anderen europäischen Ländern leben, auch in Amerika, aber nicht in Asien.'[29]

Na de oorlog was Otto Frank sterk pro-Israëlisch. Midden jaren zeventig had hij een meningsverschil met de Anne Frank Stichting over Israël. Hij zorgde er voor dat het expliciet steunen van Israëls bestaansrecht in de statuten werd opgenomen.[30] Toch overwoog hij nooit serieus naar Israël te vertrekken.[31]

Noten

  1. ^ Familiearchief Anne Frank-Fonds (AFF), Bazel Alice Frank, AFF_AlF_pdoc_09: Aachener-Frankfurter Tageblatt, Erste und einzige Ausgabe, Auflage 50 Exemplare, erscheint am 12. Mai 1925.
  2. ^ Manfred Capellmann u,a. Wer war Henry Wolfskehl? Auf der Suche nach jüdischen Schülern und Lehrern am Lessing-Gymnasium 1897-1937. Eine Ausstellung der Archiv-AG des Lessing-Gymnasiums Frankfurt am Main im Museum Judengasse, 20. januar bis 06. März 2000, Frankfurt am Main: Slebstverlag, 2000, p. 47; Zie ook het biografisch lemma over Seligmann op http://www.judengasse.de/dhtml/P145.htm (geraadpleegd op 5 december 2019).
  3. ^ AFF, Alice Frank, AFF_AlF_pdoc_10: Grafrede Cäsar Seligmann voor Michael Frank, 19 september 1909.
  4. ^ Carol Ann Lee, Het verborgen leven van Otto Frank. De biografie, Amsterdam: Balans, 2002, p. 46.
  5. ^ Lee, Het verborgen leven, p. 62.
  6. ^ “Correspondentie”, Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland, 23 december 1937
  7. ^ Anne Frank Stichting (AFS), Anne Frank Collectie (AFS), Otto Frank Archief (OFA), reg. code OFA_071: Otto Frank aan Leni Frank, 14 september 1945.
  8. ^ Telefonisch interview T. da Silva met Hannah Pick-Goslar, 7 november 2019.
  9. ^ Liberaal Joodse Gemeente, Amsterdam: B riefkaart (Plikart), O. Frank p/a N.V. Ned. Opekta Mij. aan M. Goudeket, 17 november 1945.
  10. ^ WHS, Goodrich/Hackett papers, Box no. 2, correspondence 1953-1956: Otto Frank aan Frances Goodrich en Albert Hackett, 9 september 1955.
  11. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_087: Bedankbrief Victor Loeb, 14 juni 1960.
  12. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_087: Bedankbrief J. Kunstenaar, 15 maart 1963.
  13. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_087: Otto Frank aan de Liberaal Joodse Gemeente, 1 april 1961.
  14. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_087: Oorkonde.
  15. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_087: Liberaal Joodse Gemeente aan Otto Frank, 4 juli 1975.
  16. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_087: Certificaat nr. 120.
  17. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_211: Interview met Otto Frank, afgenomen door Arthur Unger (1978).
  18. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_071: Otto Frank aan Leni Frank, 26 september 1945.
  19. ^ AFF, Fritzi Frank, AFF_FrF_pdoc_02: Fritzi Frank-Markovits, Mein Leben mit Otto Frank, p.3.
  20. ^ AFS, AFC, reg. code OFA??: Otto Frank aan 'Rita', 30 november 1969.
  21. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_275: Otto Frank aan 'Joan' (Lewis), 30 december 1955.
  22. ^ AFS, Getuigenarchief, Schloss-Geiringer, Eva: Verslag telefoongesprek Erika Prins met Eva Schloss, 7 april 2009.
  23. ^ Met Lin Jaldati. AFS, AFC, reg. code OFA_085: Briefwisseling van Otto Frank met Lin Jaldati, 30 november 1964 t/m 20 februari 1965.
  24. ^ Voor de betrokkenheid van Romein bij de publicatie van het dagboek, zie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), archief J.M. Romein, inv. nr. 698.
  25. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_071: Otto Frank aan Milly Stanfield, 29 mei 1971.
  26. ^ AFS, AFC, A_Gies_I_129: Otto Frank aan Miep Gies, 21 oktober 1951.  
  27. ^ AFF, Otto Frank, AFF_OtF_corr_15: Briefwisseling van Otto Frank met en over Omar Assuli, 14 september 1975 t/m 14 december 1976.
  28. ^ Anne Frank, Dagboek A, 8 mei 1944, in: Verzameld werk, Amsterdam: Prometheus, 2013. Zie Dagboek A, 11 mei 1944, waaruit blijkt dat de kinderen in het Achterhuis het boek Palestina op de tweesprong lezen, waarin de Brits-Hongaarse onderzoeksjournalist László Faragó ingaat op de Joods-Arabische spanningen in het Britse protectoraat Palestina. Origineel verschenen als Ladislas Faragó, Palestine on Eve (New York 1936).
  29. ^ Otto Frank geciteerd in Mirjam Pressler, „Grüße und Küsse an alle”. Die Geschichte der Familie von Anne Frank, Frankfurt am Main: Fischer, 2000, p 40.
  30. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_211: Interview met Otto Frank, afgenomen door Arthur Unger (1978) (transcriptie p. 11).
  31. ^ AFS, AFC, reg. code OFA_211: Interview met Otto Frank, afgenomen door Arthur Unger (1978); Zie ook Herman Vuijsje en Jos van der Lans, Het Anne Frank Huis, Amsterdam: Boom, 2010, pp. 142-143.