NL

Annelore Beem - Daniel

Annelore Daniel zat samen met Anne en Margot Frank en Auguste van Pels in kamp Bergen-Belsen. Uiteindelijk werd Annelore net als met Auguste op transport gesteld naar Raguhn en later naar Theresienstadt.

Annelore Daniel werd op 20 augustus 1927 geboren in Berlijn. Daar woonde ze tot 1933 samen met haar vader Hans Daniel (1897-1944), moeder Selma Daniel-Lion (1897-1944) en haar twee jaar oudere zus Ellen (1925-2005). Vader Hans Daniel was ingenieur bij de Nora-GMBH fabrieken, maar werd met ingang van de eerste anti-Joodse maatregelen op 1 april 1933 ontslagen. Daarop besloot hij te onderzoeken of het gezin een bestaan kon opbouwen in Nederland.[1]

Nadat haar vader een functie bij een elektronisch ingenieursbureau in Amsterdam kreeg, volgde haar moeder, die bij het bureau de administratie ging doen, terwijl Annlelore met haar zus bij een tante in Schwedt an der Oder verbleven.[1] In de zomer van 1933 kwamen ook zij naar Nederland en woonde het gezin op de Parnassusweg 37 in Amsterdam-Zuid. In augustus 1936 verhuisde het gezin naar de Albrecht Durerstraat 25, om vervolgens in april 1939 te verhuizen naar een straat verderop, op de Rubensstraat 64.[2]

Annelore ging meteen na de zomervakantie van 1933 naar de Sparta School op de Stadionkade en leerde binnen enkele weken Nederlands. Toen in 1941 Joodse kinderen naar aparte scholen moesten, ging ze een jaar naar de Joodse MULO in de Christiaan de Wetstraat.[1]

Concentratiekampen

Begin november 1942 werd het gezin in de ochtend uit huis gehaald en moesten zij enkele dagen wachten in de Hollandsche Schouwburg. Uiteindelijk kwam het gezin op 10 november in kamp Westerbork aan. Hoewel de sperre van haar vader het gezin lang tegen deportatie had kunnen beschermen, werden op 21 april 1943 de ouders van Annelore op transport gesteld naar Theresienstadt.[3] Annelore en haar zus Ellen bleven achter in Westerbork en behoorden vanaf toen tot de zogenaamde ‘T-kinderen’: de kinderen in Westerbork wiens ouders in Theresienstadt zaten. Nadat haar ouders waren weggevoerd werkte Annelore in het ziekenhuis van Westerbork op de babyafdeling.[1]

Op 18 januari 1944, negen maanden nadat hun ouders waren weggevoerd, werden Annelore en Ellen Daniel ook op transport gesteld naar Theresienstadt en herenigd met hun ouders.[4] Annelore herinnert zich hierover: ‘en op een gegeven moment zien we vader. En die sprong een gat in de lucht, werkelijk, letterlijk en figuurlijk en rende weg. En ik weet niet, voor mijn gevoel hele korte tijd later kwam hij terug met mijn moeder.’[1] Uiteindelijk verbleef het gezin negen maanden in Theresienstadt, totdat ze op 28 oktober 1944 op transport werden gesteld naar Auschwitz.[5] Daar aangekomen werden zowel haar moeder als vader vergast.[3]

De zussen Daniel verbleven enkele dagen in Auschwitz en werden net als Anne en Margot Frank met het transport van 1 november 1944 van Auschwitz-Birkenau naar Bergen-Belsen gedeporteerd. Volgens Janny Brilleslijper (1916-2003) vormden de zussen Daniel, de zussen Frank, Auguste van Pels en enkele andere Nederlandse gevangenen daar een hecht groepje met haar en haar zus Rebekka Brilleslijper (1912-1988).[6]

Annelore herinnerde zich dat Margot en Anne Frank in de barak steeds onafscheidelijk samen waren met Auguste van Pels. Daarnaast herinnerde ze zich dat Anne, Margot en Auguste in het kamp in een apathische en wanhopige staat verkeerden.[1]

Op 7 februari 1945 werd Annelore net als Auguste van Pels en 26 andere Nederlandse vrouwen geselecteerd voor tewerkstelling in Raguhn, een buitenkamp van concentratiekamp Buchenwald. Na drie dagen reizen kwamen de vrouwen aan en werden ze geregistreerd. Annelore kreeg het gevangenennummer 67099.[7] In Raguhn moesten de vrouwen vliegtuigonderdelen in elkaar zetten.[8]

Bevrijding

Op 9 april 1945 werden de vrouwen in Raguhn opnieuw op transport gesteld, vanwege de naderende Amerikaanse troepen. Na een chaotische reis kwam Annelore op 16 april in Theresienstadt aan.[9] Auguste van Pels was onderweg in de trein overleden. Annelore herinnerde zich dat ze Auguste naar buiten hadden getild en naast het spoor hebben gelegd.[1] Op 8 mei 1945 werd Theresienstadt door het Sovjetleger bevrijd.[10]

Annelore bleek tuberculose te hebben en herstelde na de oorlog in Sandpoort, naast een oud-klasgenoot van Anne, Nanette Blitz (1929). Toen Otto Frank in 1945 Nanette Blitz bezocht om meer te horen over de laatste dagen van zijn twee dochters, kon Annelore het verhaal van Blitz aanvullen en vertelde zij aan Otto over haar laatste ontmoetingen met Anne en Margot en het overlijden van Auguste.[11] Het duurde voor Annelore uiteindelijk drie jaar om van de ziekte te herstellen en, zoals ze zelf zei, kwam haar bevrijding daarom pas op 14 mei 1948.[1] 

Adressen: Duitsland, Berlijn; Nederland, Amsterdam: Parnassusweg 37 (’33), Albrecht Durerstraat 25 (’36), Rubensstraat 64(’39).[2]

Noten

  1. a, b, c, d, e, f, g, h Anne Frank Stichting (AFS), Getuigenarchief, Interview met Annelore Beem-Daniel, 19-05-2014.
  2. a, b Stadsarchief Amsterdam, Dienst Bevolkingsregister, Archiefkaarten (toegangsnummer 30238): Archiefkaart Hans Daniel, 27-09-1897.
  3. a, b Arolsen Archives - International Center on Nazi Persecution, Bad Arolsen: Joodsche Raad kaart Hans Daniel, Document ID: 130277498; Joodsche Raad kaart Selma Lion, Document ID: 130277517.
  4. ^ Arolsen Archives: Joodsche Raad kaart Annelore Daniel, Document ID: 130277493.
  5. ^ Arolsen Archives: Transportkaart Annelore Daniel, Document ID: 4967778; Joodsche Raad kaart Annelore Daniel, Document ID: 130277493.
  6. ^ Bas von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis. Anne Frank en de andere onderduikers in de kampen, Amsterdam: Querido, 2020, p. 240.
  7. ^ Arolsen Archives: Registers van gevangenennummers Buchenwald (vrouwen), Document ID: 5403101.
  8. ^ Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 263.
  9. ^ Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 265-266.
  10. ^ Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 266.
  11. ^ Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 267.