NL

Ronnie Goldstein - van Cleef

Ronnie van Cleef lag samen met Anne en Margot Frank in de schurftbarak in Auschwitz-Birkenau.

Rozette (Ronnie) van Cleef werd op 28 juni 1921 geboren in Amersfoort en groeide op in een liberaal Joods gezin.[1] Haar jongere broertje Heiman en haar zusje Alida werden in 1929 geboren en stierven enkele maanden na elkaar in 1931.[2]

Haar vader, Meijer van Cleef (1897-1943), was handelsvertegenwoordiger en was door zijn zakenreizen naar Duitsland goed op de hoogte van de situatie in Duitsland en wat er met de Joodse bevolking daar gebeurde.[3]

In 1936 verhuisde het gezin van Amersfoort naar de Pletterijstraat 53 in Den Haag.[4] Op haar zeventiende werd Ronnie lid van de Joodse jeugdvereniging Tot Ons Plezier (TOP).[5] Al op jonge leeftijd begon ze met zingen en het schrijven van gedichten; iets wat ze ook in de kampen bleef vohouden.[6]

Verzet

Na de Duitse inval ging Ronnie al begin 1941 in het verzet. Samen met haar toenmalige vriendje Kurt Heinz Reiner (1921-1944) zat ze in een - grotendeels Joodse - verzetsgroep die bestond uit vier jonge mannen en twee jonge vrouwen.[7] De groep regelde onderduikadressen en vervalste persoonsbewijzen. Eén van de vrouwen werkte als bedrijfsleider in de KINO- EN FOTOHANDEL KIFO op de Fahrenheitstraat 555 in Den Haag, waar de groep achter in de zaak samenkwam.[8]

Vanaf begin 1941 kwam er in de zaak van Ronnie’s vader een Verwalter (door de nazi’s aangewezen zaakwaarnemer) en besloot het gezin niet meer thuis te wonen.[9] Met haar ouders, neven en nichten werden er kamers gehuurd bij een bevriende pensioneigenaar in Den Haag. Toen midden 1942 de eerste razzia’s in Den Haag plaatsvonden, dook het gezin Van Cleef onder.[10]

Onderduik

Er volgde een periode waarin Ronnie op verschillende adressen onderdook. Op 3 maart 1943 werd haar vader, na verraad van de pachter, gearresteerd in een kasteel in Almelo waar hij samen met anderen ondergedoken zat.[11] Meijer van Cleef kwam op 6 maart aan in Westerbork en werd op 10 maart 1943 op transport gesteld naar Sobibor. Daar werd hij na aankomst op 13 maart 1943 meteen vermoord.[12]

Na de arrestatie van haar vader zou Ronnie van Cleef actiever zijn geworden in het verzet. Ze ging samenwerken met Willem Mondriaan (oom Willem), die deel was van de groep van Hendrik (Henk) Höften (1913-1944) in Almelo.[13] Voor hem reisde ze met onderduikers, valse papieren en bonkaarten onder meer naar Almelo, Den Haag, Amsterdam en Zwolle.[14]

Verraad

In het voorjaar van 1944 kwam Ronnie een oud-schoolgenoot tegen die haar om hulp vroeg. Die schoolgenoot bleek als informant voor de beruchte SD’er Cornelis (Kees) Johannes Kaptein (1915-1949) te werken en zorgde ervoor dat Ronnie geschaduwd werd door Kaptein.[15] In juni 1944 werd ze in de trein gearresteerd.[16]

Na verhoor op de Euterpestraat in Amsterdam werd Ronnie overgeplaatst naar het Huis van Bewaring I (Weteringschans).[17] Daar leerde ze in de cel Frieda Menco - Brommet (1925-2019) kennen, met wie ze goed bevriend raakte. Frieda Brommet herinnerde zich in een interview met de Anne Frank Stichting dat ze Ronnie van Cleef hielp met het maken van gedichten voor de mannelijke gevangenen.[18]

Auschwitz-Birkenau

Begin juli 1944 kwam Ronnie van Cleef in een van de strafbarakken in Westerbork terecht. Op 3 september 1944 werd ze, net als de onderduikers uit het Achterhuis, op transport gesteld naar concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz. Op 6 september 1944 kwam het transport aan en na de eerste selecties kwam Ronnie met Edith, Anne en Margot Frank in dezelfde barak in Auschwitz-Birkenau.[19] Ook tijdens het appel stonden de zusje Frank regelmatig in de buurt van haar, herinnerde Ronnie zich in een interview met Willy Lindwer in 1988.[20]

In Auschwitz-Birkenau moesten de gevangenen dwangarbeid verrichten door stenen van de ene kant, naar de andere kant van het kamp te sjouwen en weer terug. Ronnie schreef er voor Frieda Brommet een gedicht over.[21] Ronnie herinnerde zich dat ze de verschrikkingen in het kamp trotseerde door weg te duiken in herinneringen aan mooi dingen en voornamelijk in muziek.[22]

Niet lang na aankomst in het kamp kreeg ze roodvonk en kwam ze in een ziekenbarak terecht. Daar kwamen uiteindelijk ook Frieda en de zusjes Frank te liggen. De moeder van Frieda, Rebecca Ritmeester-Brommet (1897-1989), en Edith Frank, zorgden voor eten voor de vier zieken door een gat te graven onder de barak waar ze het voedsel doorheen gaven.[23] Ronnie herinnerde dat ze in de barak veel voor de meisjes Frank heeft gezongen om de moed erin te houden.[24]

Na zes weken in de ziekenbarak was ze genoeg opgeknapt om uit de ziekenbarak te worden ontslagen en wist ze mee te komen met de 50 Nederlandse vrouwen die geselecteerd waren voor dwangarbeid in Libau. De vrouwen werkten zes en halve dag per week in een fabriek en waren op zondagmiddag vrij. Een van haar kampgenoten, Bloeme Evers-Emden (1926-2016) herinnerde zich dat tijdens die vrije uren liedjes werden gezongen die Ronnie had geschreven op opera- en operettemelodieën.​[25]

Bevrijding

Op 8 mei 1945 werden de vrouwen in Libau door het Sovjetleger bevrijd. Op 18 mei begonnen ze aan hun terugreis naar Nederland. Via Praag, Limburg en Eindhoven kwam Ronnie uiteindelijk in Den Haag aan en werd ze herenigd met haar moeder.[26]

Tijdens het proces van SD’er Cornelis Kaptein was Ronnie van Cleef van de getuigen. Kaptein kreeg op 21 juli 1949 de doodstraf.[27]

In 1949 trouwde Ronnie met Benjamin Jacques van Dijk (1921-2001) waar ze in 1968 van scheidde. In 1971 hertrouwde ze met Fritz Goldstein (1921-2001).[4]

Om haar oorlogstrauma’s te verwerken, ging Ronnie tekenen en dichten. In 1990 publiceerde ze haar gedichten over de concentratiekampen in een boek Een hoed vol liefde.

Bron persoonsgegegevens.[28]

Noten

  1. ^ Stadarchief Amsterdam (SAA), DIenst Bevolkingsregister, Persoonskaarten (toegangsnummer 30408): Persoonskaart Rozette van Cleef; Willy Lindwer, De laatste zeven maanden. Vrouwen in het spoor van Anne Frank, Hilversum: Gooi & Sticht, 1988, p. 177.
  2. ^ Saar Roelofs, Nog altijd. Ronnie Goldstein-Van Cleef over jeugd, verzet, concentratiekampen en het leven daarna. Kampen: Ten Have, 2005, p. 19-20; Geni:  Heiman van Cleef (geraadpleegd 7 november 2022).
  3. ^ Roelofs, Nog altijd, p. 27; Joods Monument: Meijer van Cleef.
  4. a, b SAA, Dienst Bevolkingsregister, Persoonsoonkaarten (toegangsnummer 30408): Persoonskaart Rozette van Cleef.
  5. ^ Mogelijk gaat dit om deTOP-groep, een Joodse padvinderijgroep in Den Haag; daar is ze echter in haar memoires niet helemaal duidelijk over. Zie Corien Glaudemans: T.O.P.-groep, een Joodse padvindersgroep in Den Haag (1932-1941, 1945- ca. 1950), Stichting Joods Erfgoed Den Haag; Roelofs, Nog altijd, p. 25-26.
  6. ^ In haar memoires staan verschillende van haar gedichten en voorbeelden van welke muziek ze in haar hoofd had in het kamp. Zie bijvoorbeeld Roelofs, Nog altijd, p. 77.
  7. ^ Kurt Reiner werd uiteindelijk verraden en kwam om in Auschwitz. Joods Monument: Over Kurt Heinz Reiner (geraadpleegd 30 september 2022); Roelofs, Nog altijd, p. 34.
  8. ^ 'Advertentie KIFO', in: Haagsche courant, 19 april 1940, via Delpher: ; Roelofs, Nog altijd, p. 34-35. Lindwer, De laatste zeven maanden, p. 179.
  9. ^ Roelofs, Nog altijd, p.35; Joods Amsterdam: Verwalter.
  10. ^ Roelofs, Nog altijd, p.36.
  11. ^ Lindwer, De laatste zeven maanden, p.180.
  12. ^ Arolsen Archives - International Center on Nazi Persecution, Bad Arolsen: Kaart V. Cleef, Meijer, Document ID 130270702.
  13. ^ Oorlogsgravenstichting: Hendrik Huften; Oorlogsbronnen: Groep Henk Höften; Lindwer, De laatste zeven maanden, p.181; Roelofs, Nog Altijd, p.38-48.
  14. ^ Lindwer, De laatste zeven maanden, p. 181-182.
  15. ^ Cornelis Kaptein zou zichzelf tijdens de oorlog de ‘grootste jodenhater’ hebben genoemd. Hij werd na de oorlog ter dood veroordeeld en op 21 juli 1947 geëxecuteerd. Zie onder andere ‘Doodvonnis C.J. Kaptein voltrokken’Het Parool, 21 juli 1949; en ‘Jodin in dienst der S.D.: Op één dag 29 menschen verraden’Nijmeegsch dagblad, 28 december 1946.
  16. ^ Roelofs, Nog altijd, p. 49-53.
  17. ^ Roelofs, Nog altijd, p. 49-53; Lindwer, De laatste zeven maanden, p. 182-183.
  18. ^ Ook Ronnie zelf vertelde over het maken van gedichtjes en briefjes in de gevangenis. Lindwer, De laatste zeven maanden, p.184; Anne Frank Stichting (AFS), Getuigenarchief, interview Frieda Menco-Brommet, 12 februari 2010.
  19. ^ In een interview met de Anne Frank Stichting vertelde Ronnie dat ze in Auschwitz in blok 29 zat met de familie Frank. AFS, Getuigenarchief, interview Ronnie Goldstein van Cleef, 13 december 1994. Lindwer, De laatste zeven maanden, p. 191.
  20. ^ Lindwer, De laatste zeven maanden, p. 195.
  21. ^ Ad van Liempt, Frieda. Verslag van een gelijmd leven. Herinneringen aan kamp Westerbork, Hooghalen: Herinneringscentrum Kamp Westerbork, 2007, p. 58. AFS, Getuigenarchief, interview Frieda Menco-Brommet, 12 februari 2010.
  22. ^ Lindwer, De laatste zeven maanden, p. 194; Roelofs, Nog altijd, p. 59, 77.
  23. ^ Roelofs, Nog altijd, p. 78-84; Lindwer, De laatste zeven maanden, p. 197, 201. Ook Frieda Brommet vertelde hierover. AFS, Getuigenarchief, interview Frieda Menco-Brommet, 12-februari 2010.
  24. ^ Lindwer, De laatste zeven maanden, p .200.
  25. ^ Lindwer, De laatste zeven maanden, p. 139; AFS, Getuigenarchief. Interview Bloeme Everts-Emden, 11 maart 2010.
  26. ^ Haar moeder Vrouwtje van Cleef-Hilversum (1898-1971) wist de oorlog door onderduik te overleven. Roelofs, Nog altijd, p. 107-114.
  27. ^ Roelofs, Nog altijd, p. 123; ‘Doodvonnis C.J. Kaptein voltrokken’ in: Het Parool, 21 juli 1949.
  28. ^ Wikipedia: Ronnie Goldstein-van Cleef.