Concentratiekamp Auschwitz-Birkenau
Auschwitz-Birkenau (ook Auschwitz II genoemd) was het tweede van de drie grote kampen van het concentratiekampcomplex Auschwitz.
Eind 1941 werd het concentratiekamp Auschwitz uitgebreid met een tweede locatie Auschwitz-Birkenau – ook wel Auschwitz-II.[1] Het kamp lag ongeveer drie kilometer noordwestelijk van het Stammlager Auschwitz-I, bij het dorpje Birkenau: de Duitse naam voor het Poolse dorpje Brzezinka. De beslissing om de Europese Joden te vermoorden gaf aanleiding tot het aanbrengen van aanpassingen aan de inrichting en doelstelling van dit kamp. Onder leiding van kampcommandant Rudolf Höss (1901-1947) werd het hoofddoel van dit kamp de vernietiging van Joden en de selectie van arbeidskrachten.[2]
Auschwitz-Birkenau was een uitgestrekt terrein van 175 hectare groot en werd aangelegd door Russische krijgsgevangenen en dwangarbeiders. Nadat de eerste groep Russische krijgsgevangenen vrijwel geheel aan de gevolgen van uithongering en uitputting waren overleden, brachten de nazi’s tienduizenden Joden als arbeidsslaven naar Birkenau om hun werk voort te zetten.[3]
In Birkenau werd vanaf begin augustus 1942 een apart vrouwenkamp ingericht. In september 1944 kwamen ook de vrouwelijke onderduikers uit het Achterhuis daar terecht.
Gaskamers
In het voorjaar van 1942 begon de aanbouw van gaskamers in twee leegstaande boerderijen om Joden bij aankomst onmiddellijk te vermoorden met het extreem giftige blauwzuurgas Zyklon B. Ondanks dat het kamp nog in aanbouw was, nam het al snel de moordpraktijk grotendeels over van Auschwitz I.[4]
De eerste gaskamer in Birkenau, Bunker I, werd vermoedelijk half of eind mei 1942 in gebruik genomen. Bunker II was waarschijnlijk eind juni of begin juli klaar voor gebruik. Na Bunker I en II volgden tussen maart en juni 1943 nog de bouw van crematoria en gaskamers II-V. Zo werd Auschwitz-Birkenau vanaf 1943 het centrum van de Holocaust.[4]
Selectie
Na aankomst in Auschwitz-Birkenau selecteerden SS-artsen de Joodse mensen die geschikt waren voor dwangarbeid; de rest ging direct naar de gaskamer. Hoewel de criteria konden varieren, werden doorgaans kinderen van vijftien en jonger en volwassenen boven de vijftig jaar geselecteerd voor de gaskamer. Ook moeders met kinderen onder de vijftien en zwangere vrouwen werdendirect naar de gaskamer gestuurd.[5]
De bekendste kamparts van Auschwitz die de selecties uitvoerde was Josef Mengele (1911-1979). Naast de selecties voor de gaskamer deed Mengele ook medische experimenten op gevangenen – veelal vrouwen en tweelingen – met vaak dodelijke afloop.[6]
Wie niet geselecteerd werd voor de gaskamer werd ingezet voor dwangarbeid en werd opgesloten in een van de overvolle barakken van het kamp. De hygiënische omstandigheden waren er slecht en er was te weinig en slecht voedsel. Veel gevangenen stierven van uitputting en door de vele ziektes die rondgingen.
Ontruiming
Toen in de zomer van 1944 het Sovjetleger vanuit het oosten oprukte en de kampen in het bezette Polen naderde, werden steeds meer gevangenen als slavenarbeiders naar kampen in Duitsland gedeporteerd. In dezelfde tijd begonnen de pogingen van de nazi’s om sporen van de massamoord in Auschwitz uit te wissen. Vanaf begin november 1944 vonden geen vergassingen meer plaats inBirkenau. Gaskamers en crematoria werden ontmanteld en opgeblazen. Toen het Sovjetleger nog dichterbij kwam, volgden in januari 1945 de grote ontruimingstransporten van Auschwitz en moesten 58.000 mannen en vrouwen mee op zogenaamde dodenmarsen.[7]
Er werden ruim 57.000 Joden uit Nederland in Auschwitz vermoord. Slechts 970 Nederlandse Joden keerden levend terug uit het kamp.
Noten
- ^ Zie: Wikipedia: Auschwitz-Birkenau.
- ^ Bas von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis. Anne Frank en de andere onderduikers in de kampen, Amsterdam: Querido, 2020, p. 133.
- ^ Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 132.
- a, b Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 128-136.
- ^ Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 150-151.
- ^ Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 125-126.
- ^ Von Benda-Beckmann, Na het Achterhuis, p. 140-141